1 / 58

Deel 2

Inleiding tot de sociologie. Deel 2. Blokken, apart en gestapeld. 4. Blokken uit de sociologische blokkendoos. Over sociaal handelen, interactie en communicatie, posities en relaties, rol en status. Beoogde leercompetenties. Micro sociologie als domein kunnen begrijpen.

dana
Download Presentation

Deel 2

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Inleiding tot de sociologie Deel 2 Blokken, apart en gestapeld

  2. 4. Blokken uit de sociologische blokkendoos Over sociaal handelen, interactie en communicatie, posities en relaties, rol en status.

  3. Beoogde leercompetenties • Microsociologie als domein kunnen begrijpen. • De sociologische basisbegrippen: • sociaal handelen • interactie • communicatie • positie • status • en rol kunnen toepassen en illustreren.

  4. Macro Structuur Meso Sociaal handelen actoren / interacties in het dagelijkse leven Gezin, samenlevingscontract, kaartclub, huwelijk, hulpverleningsrelatie ... (sociale relaties, ‘face to face’, onmiddellijke sociale omgeving) Micro Actor

  5. Macro Structuur Interactie Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Micro Positie Actor Rol en status Bouwstenen

  6. Interactie Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Positie Rol en status Microsociologie Een conceptueel sociologisch kader

  7. 4.1 Sociaal handelen

  8. Samenleven betekent elkaar voortdurend ‘ontmoeten’. • = ‘afstemmen’ handelen op elkaar • = (zinvol) betrokken op andere(n) • = rekening houden met ‘de anderen’ (subjectieve betekenis in verband met anderen) • Vier typen: • Affectief (emotioneel) • Traditioneel • Waarderationeel • Doelrationeel Sociaal handelen Interactie Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Positie Rol en status

  9. Vier grondcategorieën van sociaal handelen volgens Weber(1864-1920) • Affectief (emotioneel) • Traditioneel • Waarderationeel • Doelrationeel

  10. Grondcategorieën ‘sociaal handelen’ (1) • Affectief • Niet doelgericht is, refereert niet aan een waarde. • Uitdrukking van een instinctieve, zintuiglijke, emotionele of passionele toestand. • Emotie is wel aan regels onderhevig, verschillend naar cultuur. • Bv. woede, angst, haat, passie of verdriet … , wel sociologisch gestuurd. • Traditioneel • Waarderationeel • Doelrationeel

  11. Grondcategorieën ‘sociaal handelen’ (2) • Affectief • Traditioneel • Gedrag via overlevering, ingewortelde gewoonten • Het staat heel dicht bij en gaat soms over de grens van wat nog ‘zinvol’ handelen is. • Bv. • Beleefdheidsregels en ‘etiquette’ • Mensen die niet meer ‘kerks’ zijn, toch nog een kerkelijke huwelijksviering willen of hun kinderen laten dopen. • Waarderationeel • Doelrationeel

  12. Grondcategorieën ‘sociaal handelen’ (3) • Affectief • Traditioneel • Waarderationeel • Geïnspireerd door de overtuiging dat het handelen een intrinsieke waarde of betekenis bezit “op zich” heeft. • Het gebeurt omwille van het “waardevolle” van het handelen zelf,onafhankelijkvan het resultaat dat het eventueel oplevert. • Bv. Bidden, een gezellig samenzijn met vrienden of een partijtje tennis • Doelrationeel

  13. Protestantse marsen waren een voorbeeld van traditioneel en waarderationeel handelen “Orange Order marches date back to the 18th century”

  14. Grondcategorieën ‘sociaal handelen’ (4) • Affectief • Traditioneel • Waarderationeel • Doelrationeel • Rationeel verwezenlijken van weloverwogen doelstellingen. • Omdat de verschillende mogelijke doelstellingen tegenover elkaar worden afgewogen, maar ook omdat - eens een doelstelling gekozen - de middelen en de mogelijke neveneffecten rationeel worden beoordeeld in functie van deze doelstelling. • Bijvoorbeeld: anticonceptiva • Het verwachte gedrag van de andere mensen wordt daarbij als voorwaarde of middel gehanteerd om de geselecteerde doelstelling te bereiken. • Het is de “logica” van het “kapitalistische economische handelen” (maar milieuvraagstukken ?) of van een “bureaucratische organisatie”.

  15. 4.2 Interactie en communicatie

  16. Processen van sociaal handelen • Realisatie externe doelen • Beleven van waarden • Volgen affecten en tradities Waarneembaar Zinvol op mekaar betrokken handelen, is voortdurende wisselwerking Interactie Voortdurende wisselwerking tussen mensen. Hoe? Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Positie Meedelen rationele, emotionele informatie Rol en status Interactie en communicatie

  17. 4.2.1 Interactie • Het waarneembare gedrag van de sociaal handelende personen. • Essentiële karakteristieken • De wisselwerking • ‘inter’ (met elkaar) • ‘agere’ (handelen) • Anticipatie op het handelen van de andere. • De gemeenschappelijke (gedeelde) interpretatie van het sociale handelen ‘verstehen’, maakt sociaal handelen mogelijk door actoren. • Vooral zichtbaar voor het tussenmenselijk verkeer in kleinere groepen • Sociogram

  18. Interactie: karakteristieken Sociogram • Frequentie • Regelmaat • Uitgebreidheid • Coördinatie • Richting • Directheid E A C D B

  19. Mechanismen om interacties met anderen te ‘ordenen’: dramaturgische benadering (E. Goffman, 1922-1982) • ‘Front stage’ en ‘back stage’ • De scène en de coulissen van de samenleving. • Het afbakenen van persoonlijke ruimte (proxemics) • Intieme, persoonlijke, sociale of publieke afstand (Edward T. Hall, 1959) • De ongerichte interacties • Het tussen haakjes plaatsen (‘bracketing’) • ‘Beleefde inattentie’

  20. Beleefde inattentie

  21. Concept ‘interactie’ en paradigma’s?

  22. Gezichtsuitdrukking 4.2.2 Communicatie • Omvat • het op anderen overdragen (meedelen) van gedachten, gevoelens, wensen en strevingen • zodat die anderen worden geïnformeerd over wat men denkt, voelt of wenst. • Boodschap die van A (de zender) naar B (de ontvanger) gaat. • Complement van interactie • Communicatie kan gevolgd door interactie • Interactie omvat communicatie • Voorwaarde: gedeelde sociale codes (binnen cultuur) • anders pseudo-communicatie • Verbale en niet-verbale communicatie • V-teken, vuist ballen … • Niet alle communicatie = meedelen • Bv. roddelen (wel functioneel)

  23. Bekijk • mms://video.ua.ac.be/Henderickx_Erik/intro_sociologie/Interactienstructuren.wmv (V) • Van sociale interactie naar structuren (synthese theorie) • http://www.youtube.com/watch?v=amNiOJv1RyU&feature=related sociale interactie (V) • mms://video.ua.ac.be/Henderickx_Erik/sociology_en_psychologieBA1/ch03_reallife.wmv (V) • Communicatie is meer dan woorden !

  24. Zeven functies van de non-verbale communicatie • Herhaling van hetgeen verbaal is medegedeeld • tegelijkertijd ja zeggen en knikken, de weg uitleggen en wijzen • Vervanging van de verbale communicatie • ja knikken, nee schudden, vragende gezichtsuitdrukking, embleemgebaren • Tegenspreken van de verbale communicatie • iets bevestigen maar daarbij twijfelend het hoofd schudden of de schouders ophalen • Affectieve (gevoelsmatige) ondersteuning van het gesproken woord • bezorgde frons of bemoedigend schouderklopje • Informatie over de onderlinge relatie • glimlachen, oogcontact, aanraken, afstand, lichaamshouding • Beklemtonen van de verbale communicatie • wijzen met een priemende vinger in de lucht als je een beschuldiging uit of met luide toon verwijten maken en driftig op tafel slaan • Structureren en reguleren van de verbale communicatie • de punten en komma's van de gesproken zinnen: hummen, aankijken en wegkijken, spreekpauzes en ondersteunende handgebaren

  25. 4.3 Sociale relaties en posities, sociale rol en status

  26. Sociale relaties en posities, sociale rol en status Interactie . De structurele neerslag van communicatie en interactie. Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Sociaal adres binnen een sociaal netwerk Positie Rol en status • Regieaanduidingen, het scenario dat bij die posities hoort (los concrete individu). • Maatschappelijke waardering in termen van hoog en laag, vaak zichtbaar via ‘uiterlijkheden’.

  27. 4.4 Sociale relaties

  28. Sociale relaties (1) • Een relatie is de kans dat mensen op een bepaalde wijze (zinvol ten opzichte van elkaar) zullen handelen. • Zo ontstaan vaste patronen interactie en communicatie zich tot min of meer autonome entiteiten met een eigen dynamiek die het sociaal handelen van mensen sturen, binnen sociale relaties sturen. • Geeft waarschijnlijkheid aan de interactie, verwachtbaar gedrag. Interactie Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Positie Rol en status

  29. Interactie Sociale relaties Sociaal handelen Communicatie Positie Rol en status Sociale relaties (2) • Structurele neerslag van communicatie en interactie. • De kanalen die in de bedding van de sociale werkelijkheid worden gegraven door steeds wederkerende interactie en communicatie (continuïteit) • = routines en patronen

  30. Waarom verlopen interactie en communicatie volgens “vaste patronen” (relaties)?

  31. Primaire (‘korte’) Sterk Kort ‘Face to face’ Totale persoon Emotioneel Privaat / primair Secundaire (‘lange’) Zwak Lang Functioneel/ rationeel Positie Rationeel Publieke scène Typen sociale relaties: korte en lange Micro, ‘gemeinschaftliche’, associaties … Meso / macro, ‘gesellschaftliche’, ‘organisatie’

  32. 4.5 Sociale posities

  33. Sociale posities • Een plaats in een netwerk van sociale relaties of verhoudingen • Een knooppunt van sociale relaties • Een ‘sociaal adres’ (‘hoog’ of ‘laag’ in het netwerk) • Plaats van waaruit we (sociaal) handelen • Wij ontmoeten de ‘andere’ niet als een persoon, wel als ‘representant’ van een sociaal netwerk waarbinnen die een positie heeft (Onafhankelijk van de concrete mensen) • Dus enkel gedefinieerd door een verwijzing naar andere sociale posities. • Bouwsteen van de structuur van het samenlevingsverband. • Positiestellen • Setsvan posities

  34. Hoe op een positie terecht komen? (1) • Toewijzing (‘ascription’ / vererving) • Op basis van ‘oneigenlijke’ criteria • Bv. sociale afkomst, geslacht, ethnische origine, leeftijd. • Als individu geen greep op de voorwaarden die nodig zijn voor de toegang tot zo’n positie. • Vooral in traditionele, gesloten samenlevingen (beroep van ‘vader’ op ‘zoon’) • Gevolgen samenleving: niet de meest geschikte personen komen in een bepaalde positie terecht, wat ook economisch een minder dan optimale toestand is. (zwarten USA of ZA, vrouwen, stemrecht …)

  35. Hoe op een positie terecht komen? (2) • Toewijzing (‘ascription’ / vererving) • Verwerving(‘achievement’) • Op basis (eigen) inspanning • Sociale kwalificaties (een diploma, een sociaal netwerk) om een bepaalde positie te kunnen bekleden. • Typerend voor moderne, open samenlevingen. Zogenaamde verworven posities zijn voor een belangrijk deel ook ‘toegewezen’ Sociale afkomst blijft dominante variabele = de sociologische wetmatigheid

  36. 4.6 De sociale status

  37. De sociale status • De positie = statusbepalend • Binnen elke verzameling van posities bestaan immers ‘meer’ en ‘minder’ gewaardeerde posities • Leidt tot rangorde van posities met een hogere en met een lagere sociale status. • Cruciaal bij centrale maatschappelijke posities • ‘Hoog' en 'laag' op de denkbeeldige sociale ladder • Géén eigenschap van mensen die een bepaalde positie bekleden, maar wel positie zelf • Wel ‘sociaal aanzien’ • Er is een samenhang tussen sociologische variabelen zoals: • Beroepsstatus (diploma, inkomen …) en … • bv. studiekeuze, vrijetijdsbesteding … (statuscongruentietheorie)

  38. 3.7 Statuscongruentie-these

  39. De status(in)congruentietheorie (stelling in de sociologie) • Individuen zullen bij het aangaan van min of meer duurzame sociale engagementen rekening houden met de weerslag die dit heeft op hun maatschappelijke status. • Zij zullen zich bewegen naar sociale posities met een status die verzoenbaar lijkt met hun globale sociale status. • Omgekeerd zullen zij posities mijden waarvan de status maatschappelijk wordt gedefinieerd als onverzoenbaar met hun globale status. • In beide bewegingen zullen ze in niet-onbelangrijke mate worden gestuurd door hun sociale omgeving. • Statuscongruentie • Een toestand in ‘evenwicht’ • = voorspelbaarheid en vlot functioneren van het ‘sociaal verkeer’

  40. 4.8 De sociale rol

  41. Rol Identiteit Situering binnen ‘een’ sociaal netwerk Wie ben ‘ik’ binnen het sociale netwerk / samenlevingsverband? Rol (functionalistisch) en identiteit

  42. De samenleving als een ‘theater’ Komedie Drama Tragedie Horror Rolspelers hebben enige speelruimte.

  43. De sociale rol(theater) • Op grond van de posities die we bekleden, worden bepaalde gedragingen van ons verwachten zijn andere uitgesloten • Een collectief geaccepteerd verwachtingspatroon dat sociaal handelen van actoren programmeert / regisseert in een gedragspatroon. • Regieaanduidingen, het scenario dat bij die posities hoort en dat losstaat van het concrete individu dat op die plaats terechtkomt. • Positiegebonden karakter: sociaal handelen worden min of meer voorspelbaar • Sociale norm van de reciprociteit • Als ‘ik’ goed wordt behandeld, doe ik dit ook, met de ‘andere’. • Gericht op een maatschappelijk evenwicht (functionalisme) • Conformisme aan maatschappelijke verplichtingen (verbonden met rol). • ‘Het masker’ voor / binnen diverse sociale situaties. • Geleerd via ‘socialisatie’ ‘Doordat het individu sociale posities bekleedt, wordt hij deel van het drama dat de samenleving waarin hij leeft, geschreven heeft. Met elke positie overhandigt de samenleving hem een rol, die hij moet spelen’ (Dahrendorf, 1958/1965)

  44. mms://video.ua.ac.be/Henderickx_Erik/Dahrendorf.wmv Dahrendorf (1958/1965)

  45. Een rollenstel (‘role set’) • Rollen niet alle hetzelfde sociale belang. • Hiërarchie m.b.t. verwachtingen die aan posities gekoppeld zijn, een hiërarchie die het duidelijkst tot uitdrukking komt in het soort van sancties dat toegepast wordt bij het niet naleven ervan. • Afweging tussen verschillende rollen • Beoordeeld door ‘anderen’ Elke rol bestaat uit een verschillende mengeling van deze drie soorten van verwachtingen.

  46. Determinanten rol Wetgeving/beleid Zeden/ moraal Prima verbanden Rol

  47. Concept ‘rollen’ en paradigma’s Rolverschillen ‘gender’?

  48. Van traditioneel, naar moderne en nu postmoderne identiteit?

  49. Rol en identiteit (functionalisme) (1) Wie ben ik? Wie zijn wij? … • Verwijzing naar ‘verwacht’ rolgedrag binnen sociale verbanden. = Een sociale structuur van gedeelde ervaringen en innerlijke kenmerken. = Een collectief gevoel continuïteit tussen generaties = Gedeelde herinneringen = Een collectief bewustzijn gemeenschappelijke lotsbestemming.

  50. Rol en identiteit (functionalisme) (2) Herbert Mead • Personen ontwikkelen zelfbegrip door naar zichzelf zoals de rolbeoordelaars (‘significante anderen’). • ‘Taking the role of the other’ • geïnternaliseerde publieke verwachtingen • ‘Generalized other’ • Richt: keuzes, gedachten, gevoelens, handelingen … = Samenleving = de ‘andere’ (= samenleving) is medebepalend • Essentieel in identiteitsontwikkeling = Coherent zelfbeeld • Mensen hebben een ‘meervoudige’ identiteit • ‘Schoonzoon’, ‘overspelig’, ‘student’ …

More Related