1 / 49

Weefsels

Weefsels. Epitheelweefsel Zenuwweefsel Spierweefsel steunweefsel. Epitheelweefsel. Beschermt het lichaam als dekweefsel of scheidt als klierweefsel stoffen af Opgebouwd uit epitheelcellen Weinig tot geen celtussenstof Kan ingedeeld worden naar: Aantal lagen Vorm van de cellen Functie.

keegan
Download Presentation

Weefsels

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Weefsels • Epitheelweefsel • Zenuwweefsel • Spierweefsel • steunweefsel

  2. Epitheelweefsel Beschermt het lichaam als dekweefsel of scheidt als klierweefsel stoffen af Opgebouwd uit epitheelcellen Weinig tot geen celtussenstof Kan ingedeeld worden naar: Aantal lagen Vorm van de cellen Functie

  3. Aantal lagen Eenlagig epitheel, bestaat uit 1 laag cellen Vb. endotheel, de binnenbekleding van alle bloedvaten. Meerlagig epitheel, bestaat uit meerdere lagen cellen. Vb. opperhuid

  4. Vorm van de cellen • Plaveiselepitheel • Opgebouwd uit platte cellen • Komt als eenlagig plaveiselepitheel voor: • Binnenkant van de bloed- en lymfevaten • In het hart • Binnenzijde van de wanden van de luchtpijptakjes • In de longblaasjes • Komt als meerlagig plaveiselepitheel voor: • Slokdarm • opperhuid

  5. Vorm van de cellen • Kubisch epitheel • Opgebouwd uit vierkante cellen • Komt als eenlagig epitheel voor in: • De eierstokken • De Nierkanaaltjes • Komt als meerlagig epitheel voor in: • De opperhuid

  6. Vorm van de cellen • Cilindrisch epitheel • Bestaat uit hoge cellen • Komt als eenlagig epitheel voor in: • Binnenzijde afvoergang van sommige klieren • Slijmvlies van de darmen en de maag • Basaalcellenlaag van de opperhuid. • Bijzondere vorm: trilhaarepitheel • Aan de opp. Van deze cellen zitten trilharen, die zich langzaam in 1 richting verplaatsen en met een snelle beweging weer terugkeren. • Bevinden zich in: • Slijmvliezen van de luchtwegen • In de eileiders • Buis van eustachius (verbindingsbuis tussen neusholte en trommelruimte van het oor)

  7. Functie epitheelweefsel • Kan bedekkend of afscheidend zijn • Bedekkend: beschermt het lichaam tegen schadelijke invloeden van buitenaf. • Het bekleedt de binnenkant van de inwendige holle organen. • Vb. hart, longen, bloed- en lymfevaten, blaas, opperhuid. • Afscheidend: klierweefsel, scheidt stoffen in of buiten het lichaam af.

  8. Functie epitheelweefsel • Eencellige klieren • Komen voor in: • Bekercellen van het neusslijmvlies • Ze scheiden slijm af, waardoor het opp. Van dit weefsel vochtig en glad blijft. • Meercellige klieren • Wijze van afscheiden • Vorm • Functie

  9. Indeling meercellige klieren naar wijze van afscheiden • Exocriene klieren • Klieren met een afvoerbuis (scheiden product af via afvoerbuis) • Eccriene klieren • Scheiden stoffen af die in de kliercel gemaakt worden • Kliercel blijft behouden. • Vb. speekselklieren, kleine zweetklieren • Apocriene klieren • Scheiden stoffen af waarbij een deel van de cel wordt afgescheiden. • Deel van het cellichaam plus product worden afgescheiden. • Vb. grote zweetklieren in de oksels, melkklieren, oorsmeerklieren • Holocriene klieren

  10. Indeling meercellige klieren naar wijze van afscheiden • Exocriene klieren • Holocriene klieren • Scheiden stoffen af waarbij de hele cel verloren gaat. • Scheidt de hele kliercel plus het product af. • Vb. talgklier. • Endocriene klieren • Hebben geen afvoerbuis • Scheiden product direct af aan het bloed • Hormoonklieren (vind je in borst- en buikholte, schedel en hals)

  11. Indeling meercellige klieren naar wijze van afscheiden • Endo- exocriene klieren • Klieren die een hormoon afscheiden en afscheiding hebben via een afvoerbuis. • Vb. geslachtsklieren • Geven geslachtshormoon af via het bloed (endocrien) en zaadcellen of eicellen aan het lichaam (exocrien). Zaadcellen worden exocrien afgescheiden via de zaalleider. Eicellen via de eileiders. • Vb. alvleesklier • Geeft via afvoerbuis alvleessap af aan de twaalfvingerige darm (exocrien) en de hormonen insuline en glucagon aan het bloed (encocrien)

  12. Indeling van meercellige klieren naar vorm • Buisvormige klieren (tubulaire klieren) • Vb. zweetklieren • Trosvormige klieren (alveolaire klieren) • Vb. Talgklieren, melkklieren en speekselklieren • Gemengde klieren (tubulo- alveolaire klieren) • Vb. oorspeekselklier

  13. Indeling van meercellige klieren naar functie • Secretie/ incretie • Het afscheiden van nuttige stoffen • klieren= secretieklieren • Vb. speekselklieren, talgklieren (secreet) • Excretie • Het uitscheiden van afvalstoffen • Vb. zweetklieren, nieren, longen (uitscheidende product= excreet) • Incretie • Vb. hormonen, scheiden een nuttige stof af direct aan het bloed. (afscheidend hormoon= increten)

  14. Zenuwweefsel • Functie van het zenuwweefsel • Animale zenuwweefsel/ willekeurig • Regelt alle functies van ons lichaam die onder invloed van de wil staan. • Vb. spierbewegingen van onze skeletspieren • Autonome of vegatatieve zenuwstelsel/ onwillekeurig • Regelt alle functies die buiten onze wil om tot stand komen. • Vb. verwijden en vernauwen van bloedvaten, hartslag

  15. Zenuwstelsel • Verdeling naar ligging: • Centrale zenuwstelsel • Hersenen en ruggenmerg. • Perifere zenuwstelsel • Hersenzenuwen, ruggenmergzenuwen en vertakkingen hiervan

  16. Bouw zenuwweefsel • Opgebouwd uit zenuwcellen (neuronen) • Bestaat uit zenuwlichaam met een kern en verschillende uitlopers, neurofibrillen. • Neurieten/ axonen • Lange uitlopers, geleiden prikkels van zenuwwlichaam af. • Dendrieten • Korte uitlopers, geleiden prikkels naar zenuwlichaam af.

  17. Mergschede en myelineschede • Neurieten worden omgeven door myeline • Vetachtige stof met isolerende werking (mergschede of meyelineschede) • Een neuriet van een motorische zenuw eindigt in een motorisch eindplaatje. Deze staat in verbinding met een spiervezel. • Spier vezel krijgt een prikkel van een neuriet, spier gaat samentrekken. • Neuriet kan ook klier prikkelen tot afscheiding

  18. Soorten zenuwen • Motorische zenuwen/ bewegingszenuwen • Geleiden prikkels vanaf hersenen en ruggenmerg naar de spieren of klieren toe. • Bundeling neurieten. • Sensibele zenuwen/ gevoelszenuwen • Geleiden prikkels vanuit omgeving naar het ruggenmerg en de hersenen toe. • Bundeling dendrieten • Gemengde zenuwen • Opgebouwd uit motorische en sensibele zenuwen. • Geleiden bewegingsprikkels en gevoelsprikkels

  19. Spierweefsel • Belangrijkste eigenschap van spierweefsel is de mogelijkheid tot samentrekken.= contractie • Spier kan zich samentrekken als er een zenuwprikkel aan vooraf is gegaan

  20. Glad spierweefsel • Opgebouwd uit spoelvormige cellen • In de lengterichting komen myofibrillen voor (dunne draden die zich kunnen samentrekken). • Gladde spiervezels trekken zich langzaam en gelijkmatig samen. • Onwillekeurig (buiten de wil om) • Inwendige organen, vb. maag, darmen.

  21. Dwarsgestreept spierweefsel • Grote cilindervormige cellen • Cel bevat meerdere kernen • Trekken zich snel en krachtig samen • Willekeurig spierweefsel

  22. Dwargestreept spierweefsel • Opbebouwd uit spiervezels • Spiervezel omgeven door bindweefselvlies • Om groep vezels bevindt zich bindweefselvlies • Groep spiervezels = spierbundel • Aantal spierbundels = spier

  23. Dwarsgestreept spierweefsel • Spier = omgeven door bindweefselvlies (spierfascie of spierschede) • Aan het eind van een spier loopt bindweefselvlies over in een pees (opgebouwd uit stevig bindweefsel). • Mimische spieren/ skeletspieren

  24. Hartspierweefsel • Kan snel en krachtig samentrekken (dwarsgestreept) • We kunnen er geen invloed op uitoefenen (onwillekeurig) • Hoofdzaak van het hart: bloed naar het lichaam toepompen

  25. Steunweefsel • Bindweefsel, kraakbeenweefsel, beenweefsel, bloed en lymfe. • Cellen worden gescheiden door celtussenstof (bepalend voor het soort steunweefsel)

  26. Bindweefsel met een vezelige tussenstof • Meest voorkomende steunweefsel in het lichaam • Pezen, gewrichten, botten, wanden van slagaders • Verschillende soorten cellen waar zich celtussenstof bevind. • Celtussenstof bevat 3 soorten bindweefselvezels:

  27. bindweefsel • Collagene vezels • Opgebouwd uit eiwit collageen • Stevige vezels, hoe meer collagene vezels, hoe sterker het weefsel (zorgen in de lederhuid voor de stevigheid) • Elastische vezels • Opgebouwd uit eiwit elastine • Vezels elastischer en dunner (zorgt voor elasticiteit van de huid • Reticuline vezels • Dunne eiwitvezels die een netwerk vormen • Bevinden zich op plaatsen waar het bindweefsel grenst aan andere weefsel • Vb. rond organen

  28. Soorten bindweefsel • Vast bindweefsel • Bevat veel collagene • Dicht bindweefsel • Losmazig bindweefsel

More Related