1 / 41

Dynamische Semantiek

Dynamische Semantiek. Henriëtte de Swart. Dynamische Semantiek. Semantiek : studie van betekenis van natuurlijke taal. Statisch : waarheidscondities van zinnen. Dynamisch : ontwikkeling van semantische representaties over zinsgrenzen heen. Stof van vandaag.

ama
Download Presentation

Dynamische Semantiek

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Dynamische Semantiek Henriëtte de Swart

  2. Dynamische Semantiek • Semantiek: studie van betekenis van natuurlijke taal. • Statisch: waarheidscondities van zinnen. • Dynamisch: ontwikkeling van semantische representaties over zinsgrenzen heen.

  3. Stof van vandaag • J&M Hoofdstuk 21 tot en met 21.6, maar niet 21.1. • Hoofdstuk 24 sectie 24.1.

  4. Incrementele interpretatie • Incrementele interpretatie: toevoegen van nieuwe informatie aan oude. • Taal niet symmetrisch: eerst-laatst asymmetrie (gesproken!, geschreven links-rechts, evt. rechts-links). • Zinnen later in discourse geïnterpreteerd in de contekst gecreëerd door eerdere zinnen.

  5. Meer dan zinnen… • Betekenis van teksten. • Is de semantiek van teksten ‘anders’ dan de semantiek van zinnen? • Discourse coherentie bepaalt welgevormdheid van tekst. • Wat is discourse coherentie? Hoe meet je dat?

  6. Intuïties

  7. Wie en wat • Over wie gaat het in de discourse? • Discourse referenten. • Wat zeggen we over die personen? • Eigenschappen, relaties. • Wat gebeurt er? • Ontwikkeling van temporele structuur: events, verankering op tijdsas. • Discourse Representatie theorie (DRT), Rhetorical Structure Theory (SRT).

  8. DRT • Jan houdt van Petra. • Discourse representation structure (DRS) discourse referenten u, v Jan=u Petra=v u houdt-van v drs discourse condities

  9. DRS • Discourse Representation structure (DRS): representatie van informatie gegeven in de discourse. • Discourse referenten: discourse universum, entiteiten die als ‘anker’ fungeren voor predicatie. • Discourse condities: informatie die bekend is over discourse referenten.

  10. Incrementele informatie • Update van DRS: nieuwe zin breidt DRS uit. • Jan houdt van Petra. Zij is zijn baas. • Jani houdt van Petraj. Zijj is zijni baas. • Tweede zin wordt geïnterpreteerd in de contekst van de eerste: update van DRS.

  11. Update van DRS • Jani houdt van Petraj. Zijj is zijni baas. u,v, w, x Jan = u Petra = v u houdt van v zij = w zijn = van x w=v x = u v is baas van u anafora resolutie

  12. Anafora resolutie • Zij, zijn: persoonlijke voornaamwoord (pronomen). • Anaforisch: voor hun interpretatie afhankelijk van andere referentiële uitdrukking. • Anafora resolutie: oplossing van referentiële afhankelijkheid.

  13. Indefinieten in DRT (1) • Indefiniet: een student, twee boeken. • Rol: introductie nieuwe discourse referent. • Een student kwam binnen. Hij had een vraag over het tentamen. • Gisteren gebeurde het. Een studenti kwam binnen. Hiji had een vraag over het tentamen.

  14. Indefinieten in DRT (2) • Een student kwam binnen. u Student(u) u kwam binnen   introductie nieuwe dr

  15. Anafora resolutie • Een studenti kwam binnen. Hiji had een vraag over het tentamen. u, x Student(u) u kwam binnen hij = x x = u u had een vraag anafora resolutie

  16. Incoherentie • #Gisteren gebeurde het. Hij had een vraag over een tentamen. Een student kwam binnen. • Antecedent van anaforisch pronomen moet toegankelijk zijn (links, of ‘hoger’). x hij = x x = ?

  17. Statische semantiek. • Een student kwam binnen. • Eerste orde predikaten logica. • x Student(x) & Binnenkomen(x). • Hij had een vraag over het tentamen. • Had_een_vraag(y). • Hoe verbinden we y aan x? • x is niet in het bereik van kwantor 

  18. Een oplossing? • Probleem: bereik van kwantor houdt op bij zinsgrens. • Oplossing: verander definitie van bereik. Stel: bereik van kwantor houdt niet op bij zinsgrens. • x Student(x) & Binnenkomen(x) & had_een_vraag(x). • Intuïtie: update.

  19. Probleem • Iedereen belde na het college. Hij had een vraag over het tentamen. • Iedereeni belde na het college. Hij ji had een vraag over het tentamen. • FOL met bereik uitbreiding: x Student(x)  [Binnenkomen(x) & had_een_vraag(x)]. • ‘klassieke’ FOL OK voor , niet voor .

  20. De puzzel • Waarom kan een indefiniet wel het antecedent zijn van een discourse pronomen, maar een universele kwantor niet? • Oplossing: in DRT krijgen indefinieten een andere semantiek (dynamisch!) dan kwantoren (statisch, vgl. FOL).

  21. Anafora resolutie • Een student kwam binnen. Hij had een vraag over het tentamen. • Waarom verwijst ‘hij’ naar ‘een student’? • Een studente kwam binnen. Zij had een vraag over het tentamen. • Twee studenten kwamen binnen. Zij hadden een vraag over het tentamen. • Agreement: persoon, getal, gender.

  22. Meerdere antecedenten • Maar wat als er meerdere referenten zijn die het antecedent van een pronomen kunnen vormen? • Jan vermoordde de butler. Hij werd een week later gearresteerd. • Jan vermoordde de butler. Hij werd een week later begraven. • Lexicale informatie speelt een rol.

  23. Parallelle structuren • Marie, de vrouw van Jan doet het goed in de verkiezingen. Jan stemt natuurlijk op zijn vrouw. Piet ook. (= Piet stemt op Marie) • De twee dieven voelden zich schuldig. Jan gaf het geld aan zijn vrouw. Piet ook (=Piet gaf het geld aan de vrouw van Jan of Piet gaf het geld aan de vrouw van Piet vrouw).

  24. Grammaticale informatie • Jan ging naast Piet zitten. Hij zweeg. • Hij = Jan (verwijst terug naar onderwerp) • Hij = Piet (verwijst terug naar direct object) • Over het algemeen een voorkeur voor terugverwijzing naar subject boven andere grammaticale rollen.

  25. Algoritmes anafora resolutie • Hobbs: sectie 21.6.1 (zelf lezen) • Centering Theory: Elk discourse-segment: een backward-looking center Cb en een of meer forward-looking centers (Cf), waaronder een preferred center Cp. • Cf (U) : een lijst van entiteiten genoemd in U die mogelijk in de toekomst Cb’s zijn. • Geordend naar grammaticale rol (subject > direct object > indirect object).

  26. Transities • Voor Cp(U) de preferred center, d.z.w. het hoogste element in Cf (U) en Cb(U) de huidige focus van de discourse, d.w.z. de Cp van het vorige segment gelden de volgende transities, in volgorde van voorkeur: [1] Cb en Cp blijven gelijk: continue [2] Cb blijft gelijk, Cp niet: retain [3] Cb verandert, Cp blijft gelijk: smooth shift [4] Cb en Cp veranderen: rough shift

  27. Voorbeeld (1) Jan kwam binnen. Cp=Jan (2) Hij ging naast Piet zitten. Cp = Jan, Cb = Jan (3) Hij keek Jan aan. Cp = Piet, Cb = Jan (4) Willem riep iets naar hem Cp = Jan, Cb = Piet • (2): Continue • (3): Retain • (4): Rough Shift

  28. Keuze van uitdrukking • Al er meerdere discourse referenten zijn is keuze van uitdrukking afhankelijk van ‘salience’ in discourse: wie staat er in de aandacht? • Referentiële hiërarchie: pronomen < definiet < indefiniet.

  29. Salience in context • Er was eens een prinses. Zij zag een kikker. Zij kuste hem. De kikker veranderde in een prins. De prins en de prinses trouwden. En zij leefden nog lang en gelukkig.. • Introductie nieuwe dr: indefiniet. • Continuing topic: pronomen (su-su). • Shifting topic: definiet (do-su).

  30. Koppeling aan informatie status • In focus > geactiveerd > bekend > {pron} > {demonstr} > {dem, def} > • uniek bepaald > referentieel > type identifiable {def} > {indef} > {indef} • Referentiële hiërarchie gekoppeld aan accessibility (Ariel 2001) • Onderscheid hoorder en discourse (Prince 1992): informatie uit verschillende bron.

  31. Wat gebeurt er? • Verhaal heeft narratieve structuur: en toen en toen en toen.. • Narratieve structuur ~ ontwikkeling verteltijd (vertel gebeurtenissen in hun natuurlijke volgorde). • Rhetorische structuur bepaalt coherentie tekst.

  32. ‘Natuurlijke’ volgorde • Hanna werd wakker, rekte zich nog eens uit, en sprong kwiek uit bed. Zij nam een douche, ontbeet met een crackertje, en stapte om 8 uur op de fiets om naar het werk te gaan. • ???Hanna nam een douche, rekte zich nog eens uit, ontbeet met een crackertje, en sprong kwiek uit bed. Zij werd wakker, stapte om 8 uur op de fiets om naar haar werk te gaan en nam een douche. • Narratie: Zinnen in tekst: S1, S2, … Sn betekent temporele structuur zodanig dat e1 < e2 < e3, … en.

  33. Elaboratie en Contrast • Elaboratie (substructuur van een gebeurtenis) • We hadden een heerlijke maaltijd in het restaurant. We namen een salade, asperges met ham, en rabarbertaart toe. Het was niet eens erg duur. • Contrast (soms met connectief ‘maar’) • Jan wil op vakantie, maar hij heeft geen geld.

  34. Causaliteit • Ik deed het licht uit. Het was aardedonker in de kamer (resultaat). • Jan viel. Hij gleed uit over een bananenschil (verklaring).

  35. Redeneren met taal • Inferentie relaties: • Entailment (logische inferentie); • Presuppositie (vooronderstelling); • Implicatuur (voor de hand liggende inferentie).

  36. Discourse structuur • (C1) Helaas raken de Nederlandse asielen iedere zomer weer boordevol met dakloze dieren. (C2) Dieren die om welke reden dan ook door hun baasje zijn weggedaan en die nu aan hun lot zijn overgelaten. (C3) Namens hen vragen wij om uw hulp. (C4) Want om deze dieren een beter bestaante geven, (C5) is er natuurlijk geld nodig. (C6) Voor inentingen en sterilisaties. (C7) Voor uitbreiding van het aantal onderkomens. (C8) Voor extra medische zorg wanneer noodzakelijk. • (Egg & Redeker 2005)

  37. justify  • circumst  solution  • Elab  C3  C4  background  • C1  C2  C5  list  • C6  list  • C7  C8 

  38. Taalhandelingen • Spreker is handelend persoon: doet dingen met woorden. • Bewering: Het is vandaag zonnig. • Directief: Doe het raam dicht! • Committief: Ik beloof je .. • Expressieven: Bedankt! • Declaraties: Je bent ontslagen.

  39. Dialogen • Discourse: een spreker • Dialoog/gesprek: meerdere sprekers, in afwisseling. • Spreker als handelend persoon. • Interactie: beurtwisselingen.

  40. Beurtwisseling • Beurtwisseling vindt plaats op moment dat vorige spreker syntactisch, prosodisch en pragmatisch compleet is (transition-relevant place). • Rhetorische structuur: vraag/antwoord, verzoek/toestemming of afwijzing.

  41. Conclusie • Betekenis wordt toegekend op verschillende niveaus: morfemen, woorden, zinnen, discourse, dialoog. • Representatie en computaionele toepassingen vragen om integratie van informatie uit structuur, rol van spreker, pragmatiek.

More Related