560 likes | 722 Views
Welkom Startzondag. Dank U voor deze nieuwe morgen, dank U voor deze nieuwe dag. Dank U dat ik met al mijn zorgen bij U komen mag. Dank U voor alle goede vrienden, dank U, o God voor al wat leeft, dank U voor wat ik niet verdiende: dat U mij vergeeft.
E N D
Welkom Startzondag
Dank U voor deze nieuwe morgen, dank U voor deze nieuwe dag. Dank U dat ik met al mijn zorgen bij U komen mag.
Dank U voor alle goede vrienden, dank U, o God voor al wat leeft, dank U voor wat ik niet verdiende: dat U mij vergeeft.
Dank U voor alle bloemengeuren, dank U voor ieder klein geluk, dank U voor alle held’re kleuren, dank U voor muziek.
Dank U dat U hebt willen spreken, dat U, U kent een ieders taal. Dank U dat U het brood wilt breken met ons allemaal.
Dank U, uw liefde kent geen grenzen, dank U dat ik nu weet daarvan. Dank U, o God, ik wil U danken dat ik danken kan.
Laat ons den rustdag wijden Met psalmen tot Gods eer. 't Is goed, o Opperheer, Dat w' ons in U verblijden;
't Zij d' ochtendstond, vol zoetheid, Ons stelt Uw gunst in 't licht, 't Zij ons de nacht bericht Van Uwe trouw en goedheid.
't Voegt ons met blijde klanken, Door 't voorbedachte lied, Hem, die het al gebiedt, Op harp en luit te danken.
Gij hebt door Uw vermogen, O HEER, mijn hart verheugd; Ik zal, verrukt van vreugd, Uw grote daân verhogen.
vrouwen Looft den HEER, want Hij is goed; Looft Hem met een blij gemoed;
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
mannen Looft den HEER, wiens heerschappij Isrelvoerd' uit slavernij;
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
vrouwen Looft den HEER, wiens sterke hand Isrelleidd' uit Faros land;
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
mannen Die Zijn volk, als bij de hand, Leidde door woestijn en zand.
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
vrouwen Die in onzen lagen stand, Ons genadig bood de hand;
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
mannen Looft Hem, looft Hem, al wat leeft, Die al 't vlees zijn voedsel geeft;
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
allen Geeft den God des hemels eer; Lof zij aller scheps'len HEER;
allen Want Zijn gunst, alom verspreid, Zal bestaan in eeuwigheid.
Daar God, voor hen bezorgd, in hunne noden De wolken zelfs van boven had geboden, De hemeldeur ontsloten, mild in 't zeeg'nen,
En 't manna doen rondom hun tenten reeg'nen; Opdat Zijn volk, ten blijk van Zijne trouw, Dit hemelkoorn op reis genieten zou.
Elk mocht zijn brood, zo mild hem toegemeten, Dat wonderbrood der Machtigen, nu eten; Den teerkost, tot verzading hun gegeven
Een oostenwind werd door Hem voortgedreven, En 't zuiden gaf, in 't aangevoerde zwerk, Geen minder blijk van Zijn krachtdadig werk.
Zie je daar die mensen lopen door het zand van de woestijn? Allen denken, allen hopen gauw in Kanaän te zijn.
Maar de mensen gaan nu klagen, en ze zeuren elke keer: ‘Hoor, wij lopen al veel dagen, er is haast geen eten meer.’
Toch blijft God wel voor hen zorgen. Hij geeft water, vlees en brood. Hij geeft manna, elke morgen, want Zijn liefde is heel groot.
De Isra-lieten reizen. God leidt hen door Zijn hand. Hij zal de weg wel wijzen naar het beloofde land.
En als het volk gaat klagen dan ligt er ’s morgens vroeg het manna, alle dagen. God geeft meer dan genoeg.
God geeft meer dan genoeg. Het volk gaat manna zoeken en raapt zoveel als mag. Ze bakken honingkoeken, maar niet op sabbatdag.
Zo wil God voor hen zorgen met water, vlees en brood. En Hij toont elke morgen: Mijn liefde is heel groot!
Zo maar te gaan met een stok in je hand; zonder te weten wat je zult eten. Zo maar te gaan met een stok in je hand; eindeloos ver is 't beloofde land.
Zo maar te gaan, wordt het leven of dood? Altijd maar banger, duurt het nog langer? Zo maar te gaan, wordt het leven of dood? In de woestijn worden kinderen groot.
Zo maar te gaan, met Zijn woord als bewijs, altijd maar lopen, altijd maar hopen. Zo maar te gaan met Zijn woord als bewijs; straks wonen wij in een paradijs.
Wij leven van de wind die aanrukt uit den hoge en heel het huis vervult waar knieen zijn gebogen,
die doordringt in het hart, in de verborgen hof, en uitbreekt in een lied en opstijgt God ten lof.
Wij teren op het woord, het brood van God gegeven, dat mededeelzaam is en kracht geeft en nieuw leven.