180 likes | 351 Views
Historisch Overzicht. Paragraaf 2: Economische crisis. Crisis 1929. In 1929: wereldwijde economische crisis. De aandelen waren niets meer waard. Hoe kon dit gebeuren?. Jaren ‘20. Duitsland had economische problemen Duitsland moest herstelbetalingen doen, en had daar geen geld voor.
E N D
Historisch Overzicht Paragraaf 2: Economische crisis
Crisis 1929 • In 1929: wereldwijde economische crisis. • De aandelen waren niets meer waard. • Hoe kon dit gebeuren?
Jaren ‘20 • Duitsland had economische problemen • Duitsland moest herstelbetalingen doen, en had daar geen geld voor. • In 1923 kon Duitsland geen herstelbetalingen meer doen, en ging dus maar geld bijdrukken. • Frankrijk was boos: bezette het Ruhrgebied.
Ruhrgebied • Frankrijk ging alle waardevolle grondstoffen inpikken. • De arbeiders in het Ruhrgebied waren boos op Frankrijk . • Duitse regering zei: ga maar staken. We betalen jullie lonen wel. • Dus moest er meer geld bijgedrukt worden. • Geld werd niets meer waard.
Hulp • Amerika komt helpen, en gaat Duitsland geld lenen om de problemen op te lossen. • Maar in 1929: 2e crisis: aandelenmarkt stort in. • De banken in de VS crashen: Beurskrach. • Nu is de hele wereld in crisis.
Mensen zijn optimistisch, en lenen geld bij banken. Daarmee kopen ze aandelen ( een stukje van een bedrijf) • De waarde kan op en neer gaan. • Okt 1929: waarde gaat omlaag. Mensen schrikken, en gaan hun aandelen te koop aanbieden. • Waarde daalt nog meer. • Niemand kan zijn geleende geld nog terugbetalen aan de bank. • Banken failliet, mensen zijn spaargeld kwijt. Europa kan geen geld meer lenen. Duitsland moet geleende geld terugbetalen.
Europa kan geen geld van de VS meer lenen. • Duitsland moet geleende geld terugbetalen. • Alle landen die met de VS handelden krijgen te maken met deze crisis.
Gevolgen voor Duitsland • Duitsland moest alle vorige leningen terugbetalen. • Dat geld hadden ze niet. • Fabrieken moesten sluiten • 6 miljoen werklozen. • De crisis was het ergst in Duitsland.
1933: dieptepunt • 8 miljoen werklozen. • Extreme partijen kregen steeds meer stemmen. • Zo ook in Duitsland: Nationaal-Socialisten. (Nazi’s) • Zij gaven de schuld aan anderen: joden en politieke partijen. • Volgens hun: 1 sterke leider, die kon alles oplossen.
Economische crisis in NL: • NL was niet voorbereid op een crisis • 1934: 25% heeft geen werk. • Overheid had maar weinig geld: dus lage uitkeringen. • Als je werkloos was: elke dag stempelen op verschillende tijdstippen, zodat je niet ergens anders stiekem kan werken. • Fietsenbelasting met korting
Veel mensen schaamden zich als ze in de rij voor het stempelkantoor stonden. Het was een vernedering, want iedereen kon zien dat je werkloos was. Dat was ook zo met het fietsplaatje. Dit was een andere maatregel van de regering om de werklozen te steunen. Die hoefden namelijk geen fietsbelasting te betalen. Maar dan kreeg je wel een gaatje in het plaatje van de fietsbelasting dat voor op je fiets zat. Zodat iedereen weer kon zien dat je werkloos was.
Om de werkloosheid te verminderen, bedacht de regering grote projecten die veel werk opleverden. Zo liet de regering in die tijd de Afsluitdijk bouwen, het Amsterdamse bos aan leggen en veel kanalen graven. Het was zwaar werk voor de werklozen. Ze waren verplicht om mee te doen, maar kregen daarvoor een laag loon en ze mochten maar één keer in de twee weken naar huis. • Extra steun voor boeren, vissers, en tuinders.
Aanpassingspolitiek • Regering leidde een aanpassingspolitiek: • Niet zaken regelen voor de lange termijn • Maar plotselinge problemen oplossen • Dus niet de lonen regelen voor de komende 20 jaar, maar 1 jaar. • Regering, ( minister-president: Colijn) dacht dat het vanzelf weer over zou gaan. • Regering was meer bezig met neutraal blijven dan de economische crisis • NL bleef wel democratie.
Wist je dat? • De werklozen kregen kleren die bijna voor iedereen hetzelfde waren: sokken met rode randjes, schoenen met gaatjes, ondergoed met een stempel. • In de crisistijd in Amerika is er zo weinig geld dat je een bioscoopkaartje met een cheque kon betalen. • Tijdens de crisis verzonnen de mensen van alles om toch aan geld te komen. Veel mensen probeerden op straat iets te verkopen: eieren, oude kleren, bloemen. Anderen bedachten allerlei nieuwe beroepen: bellenpoetser, duwer van groentekarren, vuilnisbakken naar beneden brengen, leegmaken en weer halen (Particuliere Huisvuil Uitdraag Dienst), straatzanger etc.
De salarissen in de crisisjaren waren laag: spruiten plukken leverde 1 cent per kilo op, voor het aanleggen van een weg kreeg je 20 cent per uur, en als je een zware boom omzaagde, kreeg je 3,5 cent per stuk. • Minister-president Colijn rookte dagelijks veel sigaren. Dat kostte net zoveel geld als een steuntrekker met een gezin nodig had om een week van te kunnen leven.