710 likes | 965 Views
13. Het verkrijgen van eigendom Eindversie. Inhoud. Het begrip eigendomsverkrijging Overdracht van eigendom Verkrijging van eigendom door verjaring. Begrip eigendomsverkrijging (1).
E N D
13. Het verkrijgen van eigendom Eindversie
Inhoud • Het begrip eigendomsverkrijging • Overdracht van eigendom • Verkrijging van eigendom door verjaring
Begrip eigendomsverkrijging (1) • Volgens art. 711 en 712 B.W. wordt eigendom verkre-gen door erfopvolging, schenking, testament, verbin-tenis, natrekking en verjaring • In de vakliteratuur maakt men meestal een onderscheid tussen natuurlijke of originele vormen van eigendoms-verkrijging, waarbij de eigendom van geen vorige eige-naar komt (toeëigening, vruchttrekking, natrekking), en dirivatieve vormen van eigendomsverkrijging of de eigendomsoverdracht, waarbij de eigendom van een vorige eigenaar komt , met alles erop en eraan • Bij deze laatste vorm wordt dan meestal de regel gefor-muleerd van Nemo plus iuris ad aliumtransferrepotest, quamipsehabet(Niemand kan meer recht aan een andere overdragen dan hij zelf heeft: D., 50, 17, 54)
Begrip eigendomsverkrijging (2) • Wij vatten deze verschillende vormen van eigen-domsverkrijging samen in het hiernavolgend betoog uitgaande van de volgende heel praktische vraag die de rechter in het laatromeinse recht bij een eigen-domsproces stelde : “Eiser, u vraagt een revindicatie om uw goed terug te krijgen, maar hoe is dat goed in uw familia terechtgekomen?” • Het antwoord was dan meestal 1° via overdracht, en soms 2° via verjaring. Heel, heel uitzonderlijk zal de eiser geantwoord hebben via 3° toe-eigening, 4° vruchttrekking, 5° zaaksvorming en 6° natrekking. Wij handelen daarom alleen 1° en 2°
Overdracht van eigendom • Het voorkomende antwoord was dus : “Eerlijk overgedragen vanuit een andere fami-lia” • Deze overdracht moest wel “eerlijk” verlo-pen zijn. De rechter lette hiervoor op 5 punten
Vijf aandachtspuntenvoor een eerlijke overdracht • Rechtspositie van de vervreemder : hij moest zelf dominus (eigenaar) zijn, zij het met 1 uitzondering zijnde de pandhouder • Statuut van de vervreemder : hij moest wel suiiuriszijn (samen beschikkingsbevoegdheid) • Statuut van de verkrijger : hij moest ook dominium kunnen verkrijgen (niet noodzakelijk suiiuriszijn!) • Een titel : er moest soms een geldige reden (iustacausa) zijn voor de overdracht • Geldige leveringshandeling: er waren soms een formele(mancipatio en in iurecessio) of een feite-lijke(traditio) handeling nodig
Erkende wijzen van overdracht in het Romeinse recht • Het Romeinse recht kende volgende courante wijzen van overdracht van dominium : • Het vindicatielegaat : de legataris kreeg revindi-catie bij het openvallen van de nalatenschap. Een levering was hier niet nodig • Adiudicatio : de toewijzing in een vonnis • Mancipatio: formele overdracht • In iurecessio: formele overdracht • Traditio: informele overdracht of levering • Wij behandelen alleen de laatste drie
Mancipatio (1) • Was een rechtshandeling waarbij iemand op de markt, ten overstaan van de officiële muntweger en in aanwe-zigheid van 5 getuigen, verklaarde dat (een persoon of) een goed tot zijn familia behoorde. Daarna tikte de ver-krijger met een muntje tegen de weegschaal. Als de vorige paterfamilias erbij stond en niet reageerde, verloor hij zijn dominium • Tegenover de vorige dominus (voorman) kreeg de nieu-wedominus (verkrijger) van oudsher 1° usus(gebruiks-recht) en 2° auctoritas, d.w.z. vrijwaring voor uitwinning. Als de verkrijger in een revindicatieproces werd betrok-ken, kon hij de voorman met een actio ex auctoritatein het proces betrekken en het dubbele van de waarde van het goed krijgen als hij het revindicatieproces verloor
Mancipatio (2) • Al in de Twaalf tafelenwet was die vrijwaring beperkt tot 2 jaar voor grond en 1 jaar voor andere goederen. Na afloop van die termijnen was het voor een verkrijger dus niet meer nodig een beroep op de auctoritas van de voorman beroep te doen; hij kon volstaan met zich op zijn usus gedurende die tijd te beroepen (oorsprong van de usucapio, verjaring, zie verder) • Naast het regelen van de usus en de auctoritas van de voorman ten behoeve van de verkrijger speelde mettertijd ook 3° een publiciteitsaspect mee. Toen men het begrip dominium op de voorgrond ging plaatsen om de positie aan te duiden van de verkrijger die zich met succes tegen de aanspraken van alle derden kon verweren, ging men de mancipatio meer en meer gaan zien als een louter formele wijze voor het verkrijgen van dominium. In een revindicatieproces kon de verweerder de mancipatio inroepen en daarmee de eis van elke derde afwimpelen.
Mancipatio (3) • Daarbij werd nooit naar het waarom van de verkrijging geke-ken: mancipatio was en bleef een zuiver formele rechts-handeling : er was geen titel of bezitsverschaffing nodig • In het late keizerrijk werden mancipatieteksten opgesteld en verdween het ritueel van het muntgetik • Oorspronkelijk was de mancipatio de formele leveringshande-ling bij verkoop-koop van goederen die de Romeinse paterfa-milias economisch zeer belangrijk vond (resmancipi) tegen metaal dat moest worden afgewogen. Toen men gemunt geld invoerde was het wegen niet meer nodig en kon de manci-patio ook de formele leveringshandeling worden voor schen-king, borgstelling enz. • Het verdwijnen van de resmancipials onderscheidingssoort van goederen deed ook de mancipatioverdwijnen. Justinianus schafte ze af
In iurecessio( = afstand voor het gerecht) • De in iurecessiowas een vorm van willige of fictieve rechtspraak waarbij de vervreemder en de verwerver ver-schenen voor de praetor/keizerlijke rechter en de eerste het goed (met een specifieke formule) opeiste en de andere bleef zwijgen. Op grond van deze stilzwijgende bekentenis wees de rechter dan het goed toe aan de eiser • Ook deze rechtshandeling was louter formeel : ze veron-derstelde geen titel, noch bezitsverschaffing. Er was wel geen vrijwaring mogelijk met de actioauctoritate • De in iurecessioraakte al in de klassieke tijd in onbruik en Justinianus schafte ze formeel af
De traditio= de informele overdracht • Goederen konden ook door traditio (letterlijk overgifte) informeel overgaan van de ene naar de andere familia • Dit werd de meest voorkomende overdracht, waarvoor men niet noodzakelijk cives moest zijn • Vanaf de actiopublicianakonden hiermee ook resmancipi worden overgedragen zodat dit volgens Gaius (2, 65-66) de “natuurlijke wijze” van overdracht was • Vanaf Justinianus was dit nog de enig mogelijke overdracht • Maar ook bezit en detentie werden informeel overge-dragen. Hoe kon men nu uitmaken dat het nu om over-dracht van eigendom ging? • Antwoord : door het bekijken van twee aspecten, met name de wijze van overdracht en de titel
Wijzen van overdracht (1) • Traditio simplex : de feitelijke ter handstelling bij roe-rende goederen of het feitelijk afstappen van de gren-zen bij onroerende goederen. Bij de andere vormen gebeurde geen echte feitelijke overdracht! • Traditiolongamanu(overdracht met de lange hand of de fictieve overdracht) : door geld uit te tellen terwijl de schuldeiser toekeek, nam zgn. aan met de lange hand. Dat gebeurde ook wanneer men van op een toren (de grenzen van) een onroerend goed aanwees, of het overhandigen van de sleutels van een kelder waarin wijn lag. Mettertijd was het zelfs al - zij het niet zonder weerstand - voldoende dat men de oude eigendoms-titels (instrumentaantiqua) afgaf
Wijzen van overdracht (2) • Traditiobrevimanu(overdracht met de korte hand) : wanneer iemand eigenaar geworden was van een goed dat hij al bij zich had (bijv. een huurder, bruik-lener, bewaarnemer of vruchtgebruiker koopt het goed), dan geschiedde er overdracht gewoon door te dulden dat het goed bij de koper bleef • Constitutumpossessorium(= bedongen bezitsver-schaffing) : wanneer iemand omgekeerd de eigen-dom van een goed overdroeg, maar het feitelijk in zijn bezit hield door er een vruchtgebruik op te houden of het te huren, was er overdracht door de loutere wijziging van titel op grond waarvan men het goed bij zich hield (“constituit se possessorem pro me”)
Evolutie van hetConstitutumpossessorium(1) • Om andere overdracht te vermijden werd het vrucht-gebruik steeds meer bedongen, zij het voor steeds kortere termijnen, zoals bijv. 30 of 5 dagen • Daaruit is men gaan afleiden dat ook een enkele ver-klaring om voor een ander te gaan bezitten (zonder vermelding van huur of vruchtgebruik) voldoende was. Meteen vielen titel en overdracht samen • Werd in Frankrijk eenalgemeen gebruik sinds de late middeleeuwen en leidde er (samen met de fictieve overdrachten) toe dat de zuiver consensueleover-dracht van eigendom in ons Burgerlijk wetboek werd ingevoerd (lees artikel 771, 1583 en vooral 1138 B.W.)
Evolutie van hetConstitutumpossessorium(2) • Door de consensuele overdracht ontstond wel de problematiek van het bewijs en tegenstelbaar-heid van eigendomsoverdracht van onroerende goederen • Deze problematiek werd in het costumiere recht opgelost door de praktijk van de wettelijke pas-seringen (oeuvres de loi). Tussen de partijen en derden was de overdracht van een onroerend goed slechts geldig indien hij werd verleden voor de rechtbank die dit verlijden registreerde en er een akte van verleende.
Evolutie van hetConstitutumpossessorium(3) • Deze akten gaven alleen negatieve zekerheid: ze deden oude rechten niet teniet gaan. Als men een positievere zekerheid (nooit geen 100%!) wenste te bereiken moest men bij de rechtbank van de ligging van het goed een purgeprocedure instellen. Hierin werd iedereen opgeroe-pen om zijn zakelijke rechten op een bepaald goed te bewijzen op straffe van verval • De Franse revolutie nam dit costumiere systeem min of meer over in 1795. Eigendomsoverdrachten en vestigin-gen van hypotheken (geen erfenissen) moeten worden ingeschreven in een (gerechtelijk vanaf 1851 ambtelijk) register op straffe van niet-tegenstelbaarheid tegenover derden (niet partijen!). De purgeprocedure werd afge-schaft
Een (geldige) titel • De feitelijke overdracht was niet genoeg. Om te weten of er eigendomsoverdracht door de overdracht geschied was, moest je ook de iustacausanagaan, d.w.z. “de feiten die rechtvaardigen dat bezitsverschaffing tevens eigendom doet overgaan” (bijv. de afspraak tussen twee partijen dat een bepaalde zaak geleverd wordt tegen betaling van een bepaalde prijs) en dus niet het motief van de rechtshandeling • In latere tijden sprak eerder van de iustustitulus(geldige titel) waarmee men verwees naar de rechtshandeling die nodig was om eigendom geldig te doen overgaan. Geldige titels waren dan koop, schenking en vestiging van een bruidschat
Eigendomsvoorbehoud • Vraag: bestaat de mogelijkheid om de eigendom alleen te doen overgaan wanneer de prijs betaald is zelfs wanneer er intussen al geleverd was. Indien het antwoord ja is behoudt de vervreemder een zakelijke vordering op zijn goed zelfs bij faillissement (prijsbetalingsregel) • In het Romeinse recht waren de teksten hieromtrent niet heel duidelijk, wat de laatmiddeleeuwse legisten toeliet om ze vlot te interpreteren en te stellen dat een dergelijke clausule in een contract in elk geval geldig was • In Italië en Frankrijk werd die clausule veel opgenomen in de verkoopcontracten betreffende roerende goederen, waardoor ze costumier recht werd. Hoewel die regel over het grootste deel van Europa werd verspreid moet hij in ons moderne recht bedongen worden (zie art. 1583 B.W.)
Verkrijging van eigendom door verjaring • Begrip : door een goed een tijdlang in zijn “bezit” (zie verder) te hebben, wordt men er de eige-naar van • Belang van deze (verkrijgende) verjaring : • Openbaar belang : het is niet goed dat verwaar-loosde gronden blijven liggen, beter dat ze door “kraken” vruchtbaar worden gemaakt • Privaat belang : uitschakelen van bewijs tot in het oneindige (duivelsbewijs : probatiodiabolica) • “Moreel” probleem : dief wordt eigenaar en oor-spronkeijke eigenaar verliest zijn eigendom
Verkrijgende verjaring in de loop van de tijden • Usucapio in het oude en klassieke Romeinse recht • Praescriptiolongi temporis in het klassieke en laatromeinse recht • Onroerende verjaring in het costumiere en latere recht • Verjaring en revindicatie van roerende goederen vanaf de middeleeuwen
Usucapio (1) • Al in de Twaalf tafelenwet zou er sprake geweest zijn van usucapio (usucapere: nemen door gebruik”) : als een overgenomen roerend goed 1 jaar en een onroerend goed 2 jaar werd gebruikt door een overnemer, kreeg die overnemer er revindicatie op. De overlater werd dan, zo-als gezegd, van zijn vrijwaringsplicht bevrijd • Dubbel doel : • Grondgebrek oplossen : duivelsbewijs uitsluiten voor iemand die verkreeg van een non domino • Vormgebrek oplossen : iemand Quiritische eigendom doen verkrijgen wanneer die geen praetorischeeigen-dom had, bijv. wanneer een resmancipibij traditio was verkregen. Dit laatste was typisch Romeins
Usucapio(2) • Voorwaarden van usucapio: reshabiles, titulus, fides, possessio, tempus • Reshabiles: goed moet “geschikt” zijn, d.w.z. in de handel (dus geen publieke goederen) en volg ens de lexAtina(einde 3de-begin 2de eeuw) ook niet gestolen of verduisterd. Dit laatste werd ruim opgevat. Bijv. ook niet roerend goed dat door de bewaarnemer was doorverkocht (zie verder) • Titulus : er moest iustacausazijn, d.w.z. een rechtshandeling zoals koop, legaat, schenking, en niet huur of pand die rechtvaardigt dat er eigendomsverkrijging plaatsvindt
Usucapio (3) • Fides: hiermee werd bedoeld dat de usucapïent bij het verkrijgen van zijn bezit bonafides(goede trouw) moet hebben gehad, d.w.z. dat de verkrijger moet hebben gedacht (en ook heeft mogen denken) dat zijn voorman beschikkingsbevoegd was. In het andere geval was hij malafides, bijv. wanneer de verkrijger wist dat de voorman minderjarig of geestesonbekwaam was of dat de zaak niet van de voogd maar zijn pupil was. Die fides moest maar aanwezig zijn in het begin van de usucapio: Malafidessuperveniens non nocet • Possessio : de usucapïent moest in de tijd van 2 of 1 jaar een zodanig bezit hebben gehad dat het vatbaar was voor bescherming door een bezitsinterdict (zie verder)
Usucapio (4) • Tempus : ononderbroken bezit gedurende de termijn van 2 jaar voor grond en 1 jaar voor andere zaken. Bij onderbreking (usurpatioof stuiting) begon een geheel nieuwe termijn • Oorspronkelijk werd in het klassieke Romeinse recht een verjaringstermijn ook afgebroken wanneer de usucapïent voor de afloop ervan de zaak aan een ander overdroeg op grond van bijv. koop of schen-king. De verkrijger moest dan de usucapio van voren af aan beginnen. Alleen een erfgenaam kon een aangevangen usucapio voortzetten. In het laatklas-sieke recht kon ook een usucapïent onder bijzondere titel de verjaring van zijn voorganger voortzetten
Praescriptiolongi temporis (1) • Onder Justinanus onderging de usucapio enkele belang-rijke wijzigingen inzake terminologie en termijnen • Die wijzigingen berustten op het feit dat men in de klas-sieke tijd geen dominium kon hebben op gronden in de provincie, maar alleen een door een speciale actiobe-schermd) gebruiks- of genotsrecht (was in feite een bijzondere vorm van eigendom) • In de naklassieke tijd, vooral na de stichting van Con-stantinopel en de verovering van het grootste deel van Italië door de Germanen, werd het onderscheid tussen Italische en provinciale grond meer en meer een anoma-lie, waardoor Justinianus het ophief en ook dominiumvan grond buiten Italië mogelijk maakte
Praescriptiolongi temporis (2) • Intussen waren vooraf ook al op provinciale gronden (waar-voor men geen dominium en dus ook geen usucapio kon in-roepen) situaties ontstaan waarvoor men voor Italische grond usucapio, of beter gezegd langdurig ongestoord bezit kon inroepen • Onder Griekse invloed kende men in die gevallen in een ei-gendomsproces een exceptie praescriptiolongi temporis, een exceptie van lange duur of beter van langdurig bezit toe : “Wie een goed langdurig bezat kon de opeising ervan met die exceptie verhinderen” • Aanvankelijk had dit geen ander gevolg dan dat de opeiser zin proces verloor, dat dus in feite diens recht geen effect meer had (uitdovende verjaring). Vanaf de laatklassiek tijd kreeg deze praescriptiolongi temporis, naar analogie met de usu-capio het karakter van een verkrijgende verjaring
Praescriptiolongi temporis (3) • De voorwaarden om de praescriptiolongi temporis in te roepen waren dezelfde als voor de usucapio (reshabiles, titulus, fides, possessio), met uitzondering van de tempus die in de rechts-praktijk op 10 jaar werd bepaald wanneer de partijen in dezelfde gemeente (Justinianus maakte er provincie van) woonden en aanwezig waren (interpresentes) en 20 jaar wanneer de partijen in dezelfde gemeente (Justinianus maakte er ook provincie van) afwezig waren (interabsentes) • Toen Justinianus de provinciale grond tot dominium verklaarde had hij daarop ook de regeling van de usucapiokunnen over-nemen en de praescriptiolongi temporis afschaffen. Hij deed echter het omgekeerde ten aanzien van de grond en behield hiervoor de praescriptiolongi temporis met al zijn voorwaarden en vormde ze om tot een verkrijgende verjaring. De usucapiovormde hij om tot een verkrijgende verjaring voor roerend goed, zij het nu met een termijn van 3 jaar
Praescriptiolongissimi temporis • Daarnaast voerde Justinianus nog, voor zowel de roerende als onroerende goederen, een praescriptiolongissimi temporis, een exceptie van zeer lange duur, van 30 jaar in, waarmee elke aanspraak kon ontkracht worden, ook door diegene die geen iustatitulus had of malafideswas en zonder dat de zaak een reshabilishoefde te zijn • Voor kerkelijke goederen gold een termijn van 40 jaar (Nov. 111 en 131, c.VI)
Verjaring voor onroerend goed in het costumiere en latere recht (1) • Het middeleeuwse costumiere recht kende twee verjaringstermijnen, de verjaring van één jaar en één dag en de verjaring van geen memorie ten contrarie. Beiden verdwenen vanaf de 15de eeuw, de eerste omdat ze te kort was, de tweede omdat ze te on-duidelijk was. Ze hadden wel lange tijd invloed op de bezitsvorderingen (zie verder) • Vanaf de 13de eeuw werden onder invloed van de officialiteiten en de notariële praktijk overal de Justi-niaanse verjaringstermijnen van 10, 20, 30 (en soms 40) jaar ingevoerd, wat werd overgenomen in ons B.W. (artikel 2262 en 2265 B.W.)
Verjaring voor onroerend goed in het costumiere en latere recht (2) • Er waren wel enkele kleine wijzigingen zoals : • Malafidessuperveniens non nocetwerd onder in-vloed van het canonieke recht Malafidessuperveniesnocet : de verkrijger moest de ganse termijn ter goe-der trouw zijn. Maar omdat dit aanleiding gaf tot vele betwistingen keerde de C.C. en dus ons B.W. terugnaar de Romeinsrechtelijke oplossing (artikel 2269 B.W.) • Men kan door verjaring geen goederen verkrijgen die buiten de handel zijn (art. 2226 B.W.)
Verjaring en revindicatievan roerende goed • Uitgangspunt : artikel 2279-2280 B.W. • Begrip ‘revindicatie’ • Vrijwillig en onvrijwillig bezitsverlies • Specifieke regeling van de verjaring en re-vindicatie van roerend goed in het huidige B.W. • Van waar komt die huidige regeling?
Begrip revindicatie • Is een burgerlijke vordering tot teruggave van een (roerend of onroerend) goed • Is de vordering van een eigenaar • Is de (zakelijke) vordering van een eige-naartegenover gelijk welke bezittende derde
Begrip revindicatie eigenaar dief/ lener pandnemer lener koper huurder
Goed te onderscheiden van andere, mogelijke vorderingen van de eigenaar • Persoonlijke vordering tot teruggave van een goed op grond van een contract • Persoonlijke vordering tot schadevergoe-ding wegens niet-teruggave van een goed • Private strafvordering (in ME)
Contractuele vordering versus revindicatie Contractuele vordering eigenaar lener/ huurder koper lener verkoper koper revindicatie
Bezitsverlies • Vrijwillig bezitsverlies = verlies ten gevolge van • Huur • Bruikleen • Pand • Bewaargeving • Onvrijwillig bezitsverlies = verlies ten gevolge van : • Diefstal • Verlies
Vrijwilligbezitsverlies eigenaar lener/ huurder koper lener huurder dief
Onvrijwillig bezitsverlies eigenaar dief/ vinder pandnemer lener dief koper
Art. 2279-2280 B.W. onderscheid • Vrijwillig bezitsverlies : art. 2279, eerste lid B.W. (a contrario uit 2279, tweede lid B.W) • Onvrijwillig bezitsverlies : art. 2279, tweede lid en 2280 B.W
Vrijwillig bezitsverlies Welcontractuele vordering eigenaar lener/ huurder koper lener verkoper koper Geenrevindicatie
Bij vrijwillig bezitsverliesVordering van de eigenaar? • Bezit geldt als titel = bezit geldt als onweerleg-baarvermoeden van eigendom • Dus : verjaring om alsdan eigendom te verkrijgen is nul • Dus : alsdan geen revindicatie tegen de feitelijke bezitter van een roerend goed mogelijk • Dus : wel contractuele vordering tot teruggave tegen de huurder, bruiklener, pandnemer en bewaarnemer op basis van het bijzondere con-tractenrecht
Onvrijwillig bezitsverlies Ookquasi-delictuele vordering eigenaar dief/ vinder pandnemer lener verkoper koper Wel revindicatie … binnen 3 jaar
Onvrijwillig bezitsverlies :pecuniaire bescherming koper + Quasi-delictuele vordering Betaling koopprijs eigenaar dief/ vinder pandnemer lener verkoper Koper + Wel revindicatie binnen 3 jaar Terugbetaling koopprijs
Bij onvrijwillig bezitsverliesVorderingen van de eigenaar? • Wel revindicatie, maar : • Moet gebeuren binnen de drie jaar en … • Pecuniaire bescherming van de koper ter goeder trouw • Daarnaast mogelijkheid van een quaside-lictuele vordering (schadevergoeding) te-genover de dief of de vinder op basis van artikel 1382 B.W.
Van waar komt die regeling ? • Niet uit het Frankisch of het vroegmiddel-eeuwse recht van voor 1350 • Gedeeltelijk uit het laatmiddeleeuwse recht van na 1350 • Gedeeltelijk uit het Romeinse recht • Gedeeltelijk uit het 18de-eeuwse Franse recht
Geen revindicatie tot 1350 • Vrijwillig bezitsverlies : geen revindicatie wel contractuele vordering tot teruggave tegen de eerste verkrijger • Onvrijwillig bezitsverlies : geenrevindica-tiewel private strafvordering tegenover de dief of vinder
Vrijwillig bezitsverlies tot ca. 1350 Welcontractuele vordering eigenaar lener/ huurder koper lener koper dief Geen revindicatie
Onvrijwillig bezitsverlies tot ca. 1350 Welprivate strafvordering dief/ vinder pandnemer lener huurder koper eigenaar Geen revindicatie
Revindicatietussen 1350 en 1700 • Onvrijwillig bezitsverlies • Vrijwilligbezitsverlies