1 / 81

Arbeidsmarkt

Arbeidsmarkt. Aanbod van arbeid. Lesbrief arbeidsmarkt. Aanbod van arbeid: mensen die arbeid aanbieden, die willen werken (hoofdstuk 2) Vraag naar arbeid: bedrijven die mensen nodig hebben om te werken (hoofdstuk 3) Vraag en aanbod: loon als prijs op de arbeidsmarkt (hoofdstuk 4)

tekla
Download Presentation

Arbeidsmarkt

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Arbeidsmarkt Aanbod van arbeid

  2. Lesbrief arbeidsmarkt • Aanbod van arbeid: mensen die arbeid aanbieden, die willen werken (hoofdstuk 2) • Vraag naar arbeid: bedrijven die mensen nodig hebben om te werken (hoofdstuk 3) • Vraag en aanbod: loon als prijs op de arbeidsmarkt (hoofdstuk 4) • Vraag en aanbod: werkloosheid (hoofdstuk 5)

  3. Beroepsbevolking • Potentiele beroepsbevolking: iedereen tussen 15 en 65 • Bestaat uit • Beroepsbevolking: biedt zich aan voor werk, minimaal 12 uur (kan werkend of werkeloos zijn) • Niet beroepsbevolking: biedt zich niet aan voor werk (b.v. studenten, huisvrouwen, huismannen, arbeidsongeschikten

  4. Opdracht • Opdracht 2.2 • Vul figuur 2.2 in met aantallen. Begin met de bevolking en daal af. Schat wat het ongeveer is

  5. cijfers • De bevolking in Nederland bestaat uit circa 16,8 miljoen mensen. • De potentiele beroepsbevolking (mensen van 15 t/m 64 jaar) betreft circa 10,1 miljoen mensen.

  6. cijfers • De niet beroepsgeschikte bevolking • mensen onder 15: 3,9 miljoen • en boven 65 jaar: 2,8 miljoen. • De potentiele beroepsbevolkingvalt te onderscheiden in twee categorieën: beroepsbevolking en niet-beroepsbevolking.

  7. cijfers • De beroepsbevolking betreft ongeveer 7,9 miljoen mensen. Deze mensen zijn tussen 15 en 65 jaar oud en kunnen/willen werken. • De niet-beroepsbevolking betreft ongeveer 2,2 miljoen mensen. Deze mensen zijn niet op zoek naar werk of b.v. arbeidsongeschikt.

  8. Cijfers • De beroepsbevolking bestaat uit een werkend deel en een werkloos deel. • Het werkeloze deel is 8,7% van beroepsbevolking • 8,7% van 7.862.000 = 684.000

  9. Beroepsbevolking • Aanbod afhankelijk van • Groei bevolking • Conjunctuur: aanzuigende werking of ontmoedigingseffect. • Maatschappelijke ontwikkelingen (vrouwen gaan meer werken) • Migratie (Polen)

  10. Aanbod van arbeid • Productie in een economie hangt af van • Hoeveel arbeid dat wordt aangeboden. • Arbeidsproductiviteit (hoeveel kan een werknemer in een bepaalde tijdseenheid maken)

  11. Aanbod van arbeid • Aanbod van arbeid zichtbaar gemaakt door • Deeltijdfactor • Arbeidsparticipatie • I/A ratio

  12. Deeltijdarbeid en p/a ratio • Deeltijdarbeid: iemand werkt deel van volledige baan • Deeltijdfactor: aantal uren dat iemand werkt gedeeld door uren van een volledige baan. • P/A ratio: aantal mensen dat per voltijdsbaan werkt

  13. Deeltijdarbeid en p/a ratio • Voorbeeld: aantal werkenden is 150.000 en aantal voltijdsbanen is 100.000 • Deeltijdfactor: 100.000/150.000 = 0,67 • P/A ratio: 150.000/100.000 = 1,5

  14. Deeltijd werken • Voordeel van deeltijd werken: mensen kunnen werk en zorg combineren • Nadeel van deeltijd werken: minder aanbod van arbeid: mensen werken immers geen 40 uur maar b.v. 24 uur per week. Zeker bij krappe arbeidsmarkt is dat een probleem.

  15. Arbeidsparticipatie • Participatiegraad: de mate waarin de potentiële beroepsbevolking meedoet aan arbeidsproces. • Bruto participatiegraad: beroepsbevolking/potentiële beroepsbevolking • Netto participatiegraad: werkzame beroepsbevolking/potentiële beroepsbevolking

  16. Arbeidsparticipatie • Verhogen arbeidsparticipatie om in toekomst voldoende aanbod van arbeid te hebben • En om uitkeringen betaalbaar te houden (denk aan grijze druk…)

  17. I/A ratio • I/A ratio: verhouding tussen inactieven en actieven • = aantal inactieven/aantal actieven * 100

  18. I/A ratio • Inactieven: mensen van 15 jaar en ouder die een uitkering ontvangen: gepensioneerden, werklozen en arbeidsongeschikten. • Actieven: mensen die werken en sociale premies betalen.

  19. I/A ratio • Hoog I/A ratio: veel inactieven t.o.v. de actieven. De actieven moeten veel premies betalen

  20. Aanbod van arbeid • Hangt af van hoogte loon. Als loon stijgt, zullen mensen ook eerder gaan werken • Anderen zeggen, dat als je uurloon stijgt, je minder uren hoeft te werken om een voldoende hoog loon te verdienen en je dus juist minder gaat werken.

  21. elasticiteit • Loonelasticiteit arbeidsaanbod. In hoeverre reageert aanbod van arbeid op lonen. • Arbeidsaanbod is meestal inelastisch. Aanbod reageert beperkt op lonen • Elasticiteit = procentuele verandering aanbod/procentuele verandering loon

  22. Opdrachten • 2.2, 2.5, 2.6, 2.10, 2.13, 2.14 en 2.15 • 2.21 t/m 2.27

  23. Werkgelegenheid • Vraag naar arbeid: behoefte aan personeel bij bedrijven. • Werkgelegenheid: vervulde vraag naar arbeid • Vraag naar arbeid: werkgelegenheid en vacatures

  24. Werkgelegenheid • Werkgelegenheid = productie/arbeidsproductiviteit • Stel ik maak 200.000 broden per jaar en elke medewerker maakt 20.000 broden per jaar, dan is werkgelegenheid 10

  25. Werkgelegenheid • Loonkosten per product = loonkosten per werknemer/arbeidsproductiviteit • Een medewerker kost € 20.000 per jaar en maakt per jaar 20.000 broden. Een brood kost dan € 1 aan loonkosten

  26. Wat bepaalt werkgelegenheid • Arbeidsproductiviteit (vandaag) • Sommen • Lees 3.2 • Conjunctuur (recessie) • Hoogte lonen (werkgelegenheid naar China)

  27. Arbeidsproductiviteit • Hoeveel kan een werknemer in een bepaalde periode (jaar of maand) maken • Als arbeidsproductiviteit stijgt en de productie blijft gelijk, dan daalt werkgelegenheid • Arbeidsproductiviteit in Nederland is erg hoog

  28. Investeringen • Diepte investering: productie wordt kapitaalintensiever (relatief meer kapitaal dan arbeid, arbeidsproductiviteit stijgt) • Breedte investering: productie wordt niet kapitaalintensiever, arbeidsproductivitet blijft gelijk)

  29. Som 3.3 b ADA • 1 bal = 0,4 minuut • 2,5 bal = 1 minuut • 150 bal = 1 uur Niki • 1 bal = 2 minuten • 30 bal = 60 minuten

  30. Som 3.3 c • Loonkosten per voetbal ADA • € 30/150 = € 0,20 • Loonkosten per uur Niki • € 21/30 = € 0,70

  31. Som 3.3 d • Werkgelegenheid = productie: arbeidsproductiviteit • WerkgelegendheidAda • 300.000/150 = 2.000 • Werkgelegenheid Niki • 300.000/30 = 10.000

  32. Som 3.3 e en f • Niki: hogere constante kosten en lagere arbeidsproductiviteit • Totale kosten Nikki: € 850.000 • Constante kosten = € 200.000 • Grondstoffen = € 0,6 x 500.000 = € 300.000 • Loonkosten: € 0,7 x 500.000 = € 350.000 • Totale kosten Ada: € 800.000 • Constante kosten = € 400.000 • Grondstoffen = € 0,6 x 500.000 = € 300.000 • Loonkosten: € 0,2 x 500.000 = € 100.000

  33. Som 3.3 g • 400.000 + 0,8 q = 200.000 +1,3q • 200.000 = 0,5 q • Q = 400.000

  34. Som 3.5 • kapitaal/arbeid = 4/24 = 1.166 • Kapitaal/arbeid = 5/27 = 0,18 • Neemt toe: diepte: • Kapitaal/arbeid = 6/9 = 0,67 • Kapitaal/arbeid = 8/12 = o,67 • Blijft gelijk: breedte • Arbeidsproductiviteit: (4,5 miljoen x 0,9)/9 = 0,45 • Arbeidsproductiviteit: (6 miljoen x 0,9)/12 = 0,45

  35. 3.7 • Voorbeeld Textiel • Loon China 100 • Loon Europa 500 • Arbeidsproductiviteit China 200 • Arbeidsproductiviteit Europa 1.000 • Loonkosten per product China: 100/200 = 0,5 • Loonkosten per product Europa: 500/1000 = 0,5

  36. 3.22 a • Omzet = verkoopprijs x afzet • Afzet = omzet/verkoopprijs • 20.000.000/100 = 200.000

  37. 3.22 b • Werkgelegenheid: totale loonkosten/loonkosten per werknemer • Werkgelegenheid: 12.000.000/60.000 = 200

  38. 3.22 c • Arbeidsproductiviteit: productie/aantal medewerkers • Arbeidsproductiviteit: 200.000/200 = 1.000 • Check • Werkgelegenheid: productie/arbeidsproductiviteit • 200.000/1.000 = 200

  39. 3.22 d • Loonkosten per stuk: • 12.000.000/200.000 = € 60

  40. 3.22 e • Omzet = afzet x verkoopprijs • Afzet 2010 = afzet 2009 x 1,04 • Afzet 2010 = 200.000 x 1,04 = 208.000 • Verkoopprijs 2010 = verkoopprijs 2009 x 1,05 • Verkoopprijs 2010 = 100 x 1,05 = 105 • Omzet 2010 = 208.000 x 105 = 21.480.000 • Check: 20.000.000 x 1,05 x 1,04 = 21.480.000

  41. 3.22 f • Arbeidsproductiviteit 2009: 1.000 • Toegenomen: productie stijgt met 5%, aantal werknemers met 2% • Toename: 105/102 x 100 = 102,9 (2,9%)

  42. 3.25 • Werkgelegenheid 2010: 200 • Werkgelegenheid 2011 = 7.000.000/40.000 = • 175 • (175 - 200)/200 x 100% = -12,5%

  43. 3.25 • Productie/arbeidsproductiviteit = werkgelegenheid • Productie/40.000 = 200 • Productie = 200 x 40.000 = 8.000.000

  44. 3.25 c en d • Hogere arbeidsproductiviteit = lagere kosten = lagere prijs = meer afzet. • K/A = 50/200 = 0,25 • K/A = 50/175 = 0,29 • Dus: diepte.

  45. 3.26 • -6/4,5 = - 1,33 • Groter, lage arbeidsproductiviteit wil zeggen dat arbeid belangrijk is. Bedrijf is dus afhankelijk van arbeid en reageert sterk op verhoging van lonen • Groter, groter internationale bedrijven zijn gevoeliger voor loonstijgingen

  46. Conjunctuur • Als het slecht gaat met de conjunctuur, daalt werkgelegenheid (logisch toch?) • In Nederland is werkeloosheid nu 8,7% van de beroepsbevolking. • Beroepsbevolking: iedereen tussen 15 en 65 die werken of zich aanbieden op de arbeidsmarkt voor minimaal 12 uur

  47. Hoge lonen • Bij hoge lonen gaan bedrijven investeren in machines om arbeidsproductiviteit te verhogen • Daardoor kan loonkosten per product gelijk blijven of dalen. • Denk aan loonkosten per product = Loonkosten per werknemer/arbeidsproductiviteit

  48. Hoge lonen • Bij hoge lonen verplaatst werkgelegenheid zich naar andere landen • Loonelasticiteit van de arbeidsvraag: in hoeverre reageert vraag op loonstijging • El = % verandering arbeidsvraag/% verandering lonen • Opdracht 3.12

  49. Hoofdstuk 4

  50. RR

More Related